De slak had ontzettend slecht geslapen. De kever snurkte zo
hard dat de slak het zelfs door de muren van zijn huisje kon horen. Moe vertrok
de slak de volgende morgen verder, niet wetende waar naartoe. De pijn in zijn
voet ging ook maar niet over. De Slak wilde absoluut te weten komen wat het
was. Vanzelf zou het niet weggaan!
Een eindje verder stond een wolf, aan de rand van het bos, verscholen achter
wat kreupelhout en loerde naar de slak.
“Goeiemorgen”, zei de slak vriendelijk en kroop rustig verder: diep in gedachten verzonken.
De wolf fronste verbaasd zijn wenkbrauwen. Bijna nooit zei iemand iets liefs tegen de wolf. De wolf vond zichzelf best aardig, maar door al die verhalen over “de boze wolf” begon hij bijna zelf te geloven dat hij een boze wolf was.
“Euh…goeiemorgen”, antwoordde de wolf, “ben jij dan niet bang voor mij?” De slak draaide zich om en bekeek de wolf eens goed: Het was een kolossaal beest met groene, fonkelende ogen, een ruigbehaarde vacht en een hele grote bek vol scherpe tanden. Inderdaad een dier om schrik van te hebben. “Tja”, antwoordde de slak, “je ziet er inderdaad erg gevaarlijk uit, maar je doet me niets, dus hoef ik niet bang te zijn.” Daar had de slak wel gelijk in. De wolf knikte verdrietig. De slak was toch maar één van de weinigen die zich niets aantrok van hoe hij eruit zag of wat iedereen vertelde over hem. “Ik zou willen dat iedereen zo dacht als jij”, zei hij, “dat zou veel eerlijker zijn!” Nu was het de beurt aan de slak om verdrietig te knikken. Eérlijk!? De wereld was helemaal niet eerlijk. De wereld was om zeep, als je de kever mocht geloven. En zo stonden de wolf en de slak nog een hele tijd, daar aan de rand van het bos. Ze staarden alle twee in de verte en af en toe knikte één van hen.
“Goeiemorgen”, zei de slak vriendelijk en kroop rustig verder: diep in gedachten verzonken.
De wolf fronste verbaasd zijn wenkbrauwen. Bijna nooit zei iemand iets liefs tegen de wolf. De wolf vond zichzelf best aardig, maar door al die verhalen over “de boze wolf” begon hij bijna zelf te geloven dat hij een boze wolf was.
“Euh…goeiemorgen”, antwoordde de wolf, “ben jij dan niet bang voor mij?” De slak draaide zich om en bekeek de wolf eens goed: Het was een kolossaal beest met groene, fonkelende ogen, een ruigbehaarde vacht en een hele grote bek vol scherpe tanden. Inderdaad een dier om schrik van te hebben. “Tja”, antwoordde de slak, “je ziet er inderdaad erg gevaarlijk uit, maar je doet me niets, dus hoef ik niet bang te zijn.” Daar had de slak wel gelijk in. De wolf knikte verdrietig. De slak was toch maar één van de weinigen die zich niets aantrok van hoe hij eruit zag of wat iedereen vertelde over hem. “Ik zou willen dat iedereen zo dacht als jij”, zei hij, “dat zou veel eerlijker zijn!” Nu was het de beurt aan de slak om verdrietig te knikken. Eérlijk!? De wereld was helemaal niet eerlijk. De wereld was om zeep, als je de kever mocht geloven. En zo stonden de wolf en de slak nog een hele tijd, daar aan de rand van het bos. Ze staarden alle twee in de verte en af en toe knikte één van hen.
-
nog 23
dagen tot Kerstmis -